Dagvlinders en libellen op de Domburgsche
De eerste lijst met vlinderwaarnemingen op de baan is van 2008 en werd opgesteld door ons deskundig buitenlid Bart IJssel de Schepper. Sindsdien zijn jaarlijks inventarisaties uitgevoerd o.a. met hulp van vrijwilligers van de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland. De commissie heeft in 2016 deskundige hulp gekregen van Peter Geene, voorzitter van deze werkgroep. Hij is behalve vlinderexpert ook libellen-kenner en zo kon er voor het eerst in dat jaar ook een overzicht van de bij de waterpartijen en boven in het duin waargenomen libellensoorten worden opgesteld.
Kijk voor meer informatie over het werk van de werkgroep op www.vlinlibzeeland.nl.
Bij de opsomming hieronder staat bij enkele vlinders de vermelding: behoort tot de Zeeuwse zes. Dat betekent dat ze deel uitmaken van een in 2013 gestart vijfjarig vlinderbeschermingsplan dat door de werkgroep in het leven is geroepen. Het gaat op de baan om de soorten: kleine parelmoervlinder, argusvlinder, bruin blauwtje en heidevlinder. De overige twee, grote vos en koninginnepage zijn bij ons nog niet waargenomen.
Op de websites www.vlindernet.nl en www.libellennet.nl staat nog veel meer relevante informatie.
Oproep: in het libellen- en vlinderseizoen hangen op het informatiebord in de hal foto's en lijsten. Het zou de CtG-commissie plezieren als u hierop uw waarnemingen zou willen noteren. Deze worden gebruikt voor ons eigen overzicht, maar ook doorgestuurd naar bovengenoemde werkgroep.
Overzicht van de in 2016 waargenomen libellen
mannetje
vrouwtje
BRUINRODE HEIDELIBEL
35 – 44 mm. Poten zwart met geel strepen. Vliegtijd tussen juni en november. Overwintert als ei. Uitsluipen begint rond eind mei. Habitat van de bruinrode heidelibel zijn ondiepe poelen die 's zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben. Komt ook voor in ander stilstaand of licht stromend water.
mannetje
GAFFELWATERJUFFER
30 – 33 mm. Kleine waterjuffer met blauw en zwart op het achterlijf. Zeer zeldzaam en vrij nieuw in Nederland. Er zijn nog niet veel Nederlandse gegevens bekend. Habitat stilstaand en zwak stromend water in de zon, met veel water- en oeverplanten.
mannetje
vrouwtje
LANTAARNTJE
30 – 34 mm. Vliegtijd van eind april tot begin oktober. Larven overwinteren één keer. Achterlijf in bovenaanzicht helemaal donker met segment 8 licht gekleurd. Zeer algemeen, vooral langs voedselrijk, helder water met gevarieerde oevervegetatie.
mannetje
vrouwtje
GEWONE OEVERLIBEL
44 - 50 mm. Vliegtijd begin mei tot eind september. De larven overwinteren twee of drie keer. Het is de grootste en meest algemene oeverlibel in Nederland. Het achterlijf is pijlvormig. Mannetjes met een blauwberijpt achterlijf met zwarte punt. Grondkleur van de vrouwtjes is geel. Komt voor aan allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers (hole 8).
mannetje
vrouwtje
ZWERVENDE HEIDELIBEL
33 – 40 mm. Vliegtijd juni tot september. In het voorjaar komen zwervende heidelibellen vanuit Zuid-Europa naar Nederland en vindt hier voortplanting plaats. De meeste larven sluipen in de zomer van datzelfde jaar nog uit. Sommige halen dat niet en moeten overwinteren. Habitat: ondiepe zandige plassen met weinig vegetatie. Dit zijn vaak pas gegraven plassen die in de zomerperiode uitdrogen.
Overzicht van alle ooit op de Domburgsche golfbaan waargenomen dagvlinders
ATALANTA
Spanwijdte 50-60 mm
Vliegtijd van maart tot november in meerdere generaties. Rups leeft op brandnetels. Overwintert als vlinder. Vliegt zelfs bij bewolkt weer en regen.
ORANJE LUZERNEVLINDER
Spanwijdte 50 – 75 mm. Vliegtijd april en mei en van juli tot september. Overwintering als rups. Het is een moeilijk van zijn gele soortgenoot te onderscheiden trekvlinder. Het zijn zeer snelle vliegers.
ICARUS BLAUWTJE (m.)
Spanwijdte 18 – 42 mm. Vliegtijd van april tot oktober. Overwintering als rups. De
geslachten zijn zeer verschillend van kleur: de mannetjes intensief blauw, de vrouwtjes bruin tot zwartachtig met oranje randvlekken. De onderzijde is lichtbruin met een rand oranje vlekken en verspreid zwarte vlekjes met een witte ring. Op de baan één van de meest voorkomende soorten.
ICARUS BLAUWTJE (vr)
Spanwijdte 18 – 42 mm. Vliegtijd van april tot oktober in meerdere generaties. Overwintert als rups. Bij het bruine vrouwtje zijn alleen de vleugelwortels meer of minder blauw bestoven.
ORANJE ZANDOOGJE
Spanwijdte 30 – 38 mm. Vliegtijd van juni tot augustus in één generatie. Overwintering als rups. Heeft bij de vleugelpunt een dubbele oogvlek.
BONT ZANDOOGJE
Spanwijdte 32 – 42 mm. Vliegtijd van maart tot oktober in meerdere generaties.
Overwintering als rups. De eerste mannetjes verschijnen vroeger dan de eerste vrouwtjes.
Mannetje met eenkleurige bruine bovenzijde en vrouwtje met roodbruine band.
DAGPAUWOOG
Spanwijdte 50 – 60 mm. Vliegtijd van mei tot oktober in twee generaties. Overwintering als vlinder. De vlinder varieert heel sterk in grootte en de rups leeft op brandnetels in de nabijheid van water.
KLEINE VOS
Spanwijdte 40 – 50 mm. Vliegtijd van februari tot oktober in meerdere generaties.
Overwintering als vlinder. Onderzijde grijsbruin met lichte band op de achtervleugels.
Let op de blauwe vlekjes langs de rand op bovenzijde van de achtervleugels.
KLEINE VUURVLINDER
Spanwijdte 23 – 30 mm. Vliegtijd van februari tot november in meerdere generaties. Overwintering als rups.
SINT JACOBSVLINDER
Spanwijdte 32 – 42 mm. Vliegtijd van mei tot september in twee generaties. De zwart-gele rups leeft op Jacobskruiskruid. Overwintering als pop. Let op de draadvormige sprieten. Het is een overdag vliegende nachtvlinder.
HOOIBEESTJE
Spanwijdte 28 – 35 mm. Vliegtijd juni en juli in één generatie. Overwintering als rups.
De bovenzijde is eenkleurig oranjebruin, maar je ziet meestal de onderzijde. Meest
voorkomend in de vochtigere delen van de baan.
HEIDEVLINDER
Spanwijdte 30 – 34 mm. Vliegtijd van juni tot september in één generatie. Overwintering als rups. De vlinder gaat graag met samengeklapte vleugels op de kale grond of op een steen zitten, waar hij dan uitstekend gecamoufleerd is.
Behoort tot de Zeeuwse zes.
BRUIN BLAUWTJE
Spanwijdte 26 – 31 mm. Vliegtijd van april tot september in meerdere generaties.
Overwintering als rups. Verschilt van Icarusblauwtje (vr.) o.a. door het ontbreken
van de blauwe waas bij de vleugelwortels. De mannetjes hebben iets zwakkere oranje randvlekken.
Behoort tot de Zeeuwse zes.
GEHAKKELDE AURELIA
Spanwijdte 48 – 55 mm. Vliegtijd van maart tot oktober in twee generaties. Overwintering
als vlinder. Op de onderzijde altijd een duidelijke witte C. De vleugels zijn sterk ingesneden. Meestal in het struikgewas.
KLEINE PARELMOERVLINDER
Spanwijdte 35 – 45 mm. Vliegtijd van mei tot oktober in meerdere generaties. Overwintering als rups, pop of vlinder!, maar in Nederland alleen als rups. De buitenrand van de voorvleugel is duidelijk naar binnen gebogen. Het is een trekvlinder die wel naar Engeland en Noord-
Scandinavië vliegt.
Behoort tot de Zeeuwse zes.
BRUIN ZANDOOGJE
Spanwijdte 40 – 48 mm. Vliegtijd van juni tot augustus in één generatie. Overwintering
als rups. Mannetje met eenkleurig bruine bovenzijde en kleine oogvlek in de vleugelpunt, vrouwtje met roodbruine band. Waarschijnlijk worden vijanden door deze ogen afgeschrikt of leiden ze de aandacht van het vlinderlijf af.
KLEIN KOOLWITJE
Spanwijdte 40 – 50 mm. Vliegtijd van maart tot oktober in meerdere generaties. In grootte en tekening sterk van elkaar verschillend. Overwintering als pop. Het mannetje heeft één, het vrouwtje twee geïsoleerde zwarte vlekken op de voorvleugels. De vlek aan de vleugelpunt is lichter (grijs, niet zwart) dan bij het Grote koolwitje. Het is de algemeenste dagvlinder.
GROOT KOOLWITJE
Spanwijdte 50 – 65 mm. Vliegtijd van mei tot oktober in meerdere generaties. Overwintert als pop. Vrouwtje met 2 geïsoleerde zwarte vlekken op de voorvleugels, mannetje zonder vlekken.
KLEIN GEADERD WITJE
Spandwijdte 50 -65 mm. Vliegtijd van maart tot oktober in meerdere generaties. Overwintering als pop. De aderen op de onderzijde zijn altijd breed grijsgroen omzoomd. Het is één van de eerste voorjaarsvlinders, maar op onze baan slechts sporadisch aangetroffen.
CITROENVLINDER
Spanwijdte 50 – 55 mm. Vliegtijd van februari tot oktober in één generatie. Overwintering als vlinder dicht boven de grond. Bij voorkeur langs bosranden; op de baan slechts enkele keren waargenomen.
ARGUSVLINDER
Spanwijdte 35 – 45 mm. Vliegtijd van april tot september. Overwintering als rups. De vlinders gaan graag met samengeklapte vleugels op stenen (duinpad) zitten, waarop ze dan uitstekend gecamoufleerd zijn.
Behoort tot de Zeeuwse zes.
ZWARTSPRIETDIKKOPJE
Spanwijdte 22 -26 mm. Vliegtijd van juni tot september in één generatie. De soort overwintert als ei. Komt vooral voor op grassoorten die groeien op zonnige plaatsen.
DISTELVLINDER
Spanwijdte 45 – 60 mm. Vliegtijd van april tot oktober in meerdere generaties. Overwintering als rups, maar alleen ten zuiden van de Alpen: het is een trekvlinder. Ze vliegen laag over obstakels heen, in tegenstelling tot standvlinders die er omheen vliegen. Is groter dan de Kleine vos en lichter van kleur. Let op de vijf oogvlekken op de onderzijde van de vleugels.
HERMELIJNVLINDER
Spanwijdte 45 – 70 mm. Vliegtijd in mei en juni, leeft op populier en wilg. Overwintering als pop. Bij verstoring komen er twee vuurrode, kronkelende draden uit zijn gevorkte staart naar buiten. Het is een dagactieve nachtvlinder.
GAMMA-UIL
Voorvleugellengte 13 – 21 mm. Vliegtijd april tot oktober, leeft op allerlei kruidachtige planten, waaronder braam, walstro, klaver en brandnetel. Het belangrijkste kenmerk is de opvallende zilverkleurige Y-vormige vlek in het midden van de voorvleugel. Zowel de grootte als de kleur kunnen sterk variëren. Het is een dagactieve nachtvlinder.